Schrijf ster

‘Waar ben jij zo lang geweest?’ Een meisje kijkt me met grote ogen aan.
‘Ik?’
Geschrokken draai ik me om, tegen wie heeft ze het?
‘Jij, waar ben jij geweest?’ Een klein vingertje wijst naar me, vastberaden.
‘Ik, Geweest. Waar ben ik geweest dan?’

Ik ken dat meisje. Mijn hoofd bladert als een razende door de archieven, afdeling kleine meisjes. Haar donkere ogen vlammen vuur, tanden op elkaar, beheerst maar woedend.        ‘Jij hebt me gewoon achtergelaten, hier, alleen.’ Haar ogen worden vochtig.
‘Ik ben hier nog nooit geweest,’ voorzichtig zet ik een stap naar achteren.
‘Je kent me niet hé?’ Twee handjes zo samengebald dat ze wit zien.
Ik vind haar een beetje eng.

‘Jij ging weg omdat je mee wilde doen in de echte wereld,’ haar onderlip begint te trillen.
‘Alles veranderde toen je vertrok,’ even stokt haar adem.

Ze ziet dat ik het niet begrijp.
‘Kijk dan,’ twee handjes grijpen mijn gezicht. Ik moet me bukken om in haar ogen te kijken, haar blik zuigt zich vast aan die van mij.
Ik zie … o mijn god, ben ik dat? Geschrokken trek ik me los en struikel een stap naar achteren.

Sinds die dag pak ik mijn pen weer op.  Het nachtblauw van mijn pen kleurt de wereld van het meisje. Haar laten leven, beleven, daar dient het blauw voor.

Schrijven jij? Ik leg mijn pen neer. ‘Jij bent toch geen schrijfster?’
Wanneer ben je een schrijfster, vraag ik me af.  Want je moet iets zijn in de echte wereld, liefst iets waar veel oh’s en ah’s mee te scoren valt.
Ik moet niks meer zijn, dus wat heb ik te verliezen?

Terwijl het leven aan me voorbijraast zit ik op mijn keukenstoel en knabbel zacht op de achterkant van mijn pen. Waar gaan we vandaag eens naar toe.
Zacht hoor ik haar lachen, als het lege blad zich langzaam vult met blauwe letters.

Miss Blue Sky.