Een verhaal wordt een boek!
Velen van jullie weten dat ik al enige tijd stilletjes mijn pen over het papier laat glijden omdat er zo nodig een verhaal uit moest. Elk woord bracht me dichter naar het boek dat ik zo graag met jullie wil delen.
Het is eindelijk zo ver!
Wolf, Wolf, hoe laat is het gaat er komen, volgend voorjaar al!
Na maanden van onderzoek en twijfels heb ik besloten om het zelf uit te geven. Ik heb het geluk te mogen samenwerken met getalenteerde en gepassioneerde mensen, om zo een boek in de wereld te kunnen zetten waar ik 100% achter sta.
Birgit Krols – de BoekenBouwer – begeleidt het hele traject van manuscript tot uitgave.
David Verbeeck is mijn sparring partner als het gaat om promotie, lezingen en evenementen organiseren.
Een tip van de sluier
Lees mee uit het eerste hoofdstuk …
Eb
Loes is een ongelukje. Een nacht. Een dronken bui. Te laat.
*
Ik denk dat ik iedere dag iets anders kan zijn.
Wanneer het zo heet is dat de lucht begint te trillen en mijn voeten lichtjes aan het asfalt plakken, dan word ik een cactus. Gewoon, omdat ik dan nooit dorst heb.
Als een vogel vlieg ik boven de stad, daar kan ik ook bij de hogere verdiepingen naar binnen gluren en zie ik verhalen die de grote mensen me niet vertellen. De trams rijden rinkelend onder me door, piepend door de bochten. Ik snap niet dat ze nooit omvallen in zo’n bocht.
Maar als het heel hard regent, word ik een paraplu. Met regendruppels die zachtjes kietelend langs mijn rug naar beneden glijden. Druppeltjes die vrolijk in de plassen dansen nodigen me uit om mee te doen. Natuurlijk heb ik dan publiek. Want mensen blijven staan en wijzen terwijl ik dans tot ik helemaal nat ben. Dan moet ik wel naar huis omdat mijn tanden zo hard klapperen en mijn kleren proberen onder mijn huid te kruipen.
Maar ze zeggen me steeds dat dat niet kan.
‘Je bent een meisje en zal altijd een meisje blijven.’ Papa zegt het vanachter zijn krant. Mama zucht als ze me voor de zoveelste keer moet uitleggen dat gewoon al gek genoeg is.
Maar ik weet niet wat gewoon is.
De leraar buigt zich over me heen. Zijn boze woorden bonken in mijn hoofd. ‘Nee, nee, néé!’ Bij de les blijven. Je gedragen. Niet dromen. Je best doen. Goede punten halen. Toekomst.
Ik weet helemaal niet wat mij toe komt.
Iedereen lijkt te weten wat ik wel en niet moet doen. Dromen zijn vergif en fantasie is voor in boeken. Mijn leven lijkt een hinkelparcours ontworpen door grote mensen. Als je valt dan ben je af. Papa en mama willen dat ik mijn best doe. Ze weten niet dat getallen voor mijn ogen dansen op muziek. Ze geloven dat de letters in je hoofd moeten om nooit te vergeten. Mijn letters gaan naar binnen en worden onderweg verhalen die niemand wil geloven.
In sprookjes mag dat.
De lucht staat strakgespannen in de kamer, alsof ze elk moment kan gaan trillen zoals een huis waar vrachtwagens voortdurend voorbij denderen.
Mama’s gezucht komt van steeds dieper en papa’s bril dampt aan.
Stilte, dat smaakt naar metaal. De klok draait bij elke tik de spanning wat hoger.
‘Meisje, sprookjes bestaan niet en je rapport is om te janken. Wat ga je daaraan doen? Magische bonen eten?’ Papa kijkt me te dicht, te diep, in mijn ogen. Misschien probeert hij te zien wat er daarbinnen eigenlijk gebeurt. Maar je kan niet door ogen naar binnen kijken, papa zeker niet. Mama zegt niks maar kijkt me enkel aan, haar ogen zeggen genoeg.
Als ik in de spiegel kijk zie ik mijn schaduw. Blijken de vleugels op mijn rug enkel te bestaan in mijn hoofd. In de echte wereld verbleken mijn dromen als een spiegel die aandampt na een lange hete douche.